Oefenexamen 1 – auto Vul hieronder je naam en e-mailadres in en start direct met Oefenexamen 1 - auto door op de knop te klikken. Veel succes! Voornaam E-mail 1. Weggebruikers zijn: A - Voetgangers B - Bestuurders C - Voetgangers en Bestuurders Geen 2. Welk rijbewijs is vereist bij het rijden in deze combinatie? A - Rijbewijs B B - Rijbewijs T Geen 3. De motorkap van je auto sluit niet goed. Mag je zo rijden? A - Ja B - Nee Geen 4. Welk deel van de weg wordt rijstrook genoemd? A - Deel A B - Deel B C - Deel C Geen 5. Je blijft de doorgaande weg volgen. Moet je richting aangeven? A - Ja B - Nee Geen 6. Je bent met je auto te water geraakt. Wanneer verlaat je de auto? A - Direct, als de auto nog drijft. B - Pas als de auto geheel onder water is verdwenen. Geen 7. De bestuurder van de auto is 20 jaar oud. Wat is de toegestane alcoholpromillage in het bloed? A - 0,2‰ B - 0,5‰ C - 0,8‰ Geen 8. Wat is je toegestane maximumsnelheid op deze weg? 9. Wat doe je bij een noodstop in een auto met ABS remsysteem, als het rempedaal begint te trillen? A - Rempedaal loslaten B - Rempedaal even loslaten en dan weer intrappen C - Rempedaal ingetrapt houden Geen 10. Je parkeert hier. Mag dat? A - Ja B - Nee Geen 11. Je hebt pech. Mag je de gevarendriehoek op 5 meter afstand plaatsen? A - Ja B - Nee Geen 12. Welke schade wordt door de cascoverzekering (Allrisk) van de auto vergoed? A - Schade van alle betrokkenen B - Schade van alleen de tegenpartij Geen 13. Wat is de maximale geldigheidsduur van een rijbewijs? A - 5 jaar B - 10 jaar C - Onbeperkt Geen 14. Je wordt opgebeld. Mag je hier stoppen om de telefoon te beantwoorden? A - Ja B - Nee Geen 15. Het gebruik van je linkerbeen is beperkt. Je voet zit in de gips. Levert dat bij het rijden in een schakelauto extra risico’s op? A - Ja B - Nee Geen 16. Wie is er verantwoordelijk voor de technische staat van de auto? A - De Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW). B - De garage C - De bestuurder en eigenaar Geen 17. Je rijdt in regen met mistachterlichten aan. Mag dat? A - Ja B - Nee Geen 18. Wat is een voorrangsvoertuig? A - Politieauto met optische- en geluidssignalen B - Brandweerauto en ambulance met optische- en geluidssignalen C - A en B zijn juist Geen 19. Welke bewering is juist? A. Aanwijzingen gaan boven verkeerstekens en verkeersregels B. Verkeerslichten gaan boven verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden A - A is juist B - B is juist C - A en B zijn juist Geen 20. De uitstekende lading aan de achterzijde is gemarkeerd met een rode vlag. Mag je zo gaan rijden? A - Ja B - Nee Geen 21. De snelheidsmeter van de auto is defect. Mag je zo gaan rijden? A - Ja B - Nee Geen 22. Hoe groot moet de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zijn? A - Zo klein mogelijk B - Zo groot mogelijk Geen 23. Welk bord geeft een overweg met spoorbomen aan? A - Bord A B - Bord B Geen 24. In welke situatie heeft je autoband de juiste spanning? A - Situatie A B - Situatie B C - Situatie C Geen 25. De ruitenwisser van je auto is gebogen en hangt scheef. Mag je zo rijden? A - Ja B - Nee Geen 26. Wanneer mag je overdag met grootlicht rijden? A - Nooit B - Bij zware mist C - Bij zware regen of sneeuwval Geen 27. Waar mag de ruiter rijden? A - Alleen op de rijbaan B - Alleen in de berm C. In de berm en op de rijbaan Geen 28. Voor welke maximumsnelheid is deze weg ingericht? A - 60 km/h B - 80 km/h C - 100 km/h Geen 29. In welke situatie moet de airbag zijn uitgeschakeld? A - Bij een baby of peuter op de bijrijdersstoel met het gezicht naar achteren B - Bij alle kinderen tot 135 cm op de bijrijdersstoel Geen 30. Wat betekent deze aanwijzing? A - Stopteken voor het verkeer, dat de verkeersregelaar van voren nadert B - Stopteken voor het verkeer, dat de verkeersregelaar van achteren nadert Geen 31. Een verkeersregelaar laat u deze straat inrijden. Mag dat? A - Ja B - Nee Geen 32. Welk bord geeft de bebouwde kom aan? A - Bord A B - Bord B C - Bord A en B Geen 33. Je wilt rechtdoor. Moet je de voetganger voor laten gaan? A - Ja B - Nee Geen 34.Je wilt rechtdoor. Moet je de motorrijder voor laten gaan? A - Ja B - Nee Geen 35. Wat is de juiste volgorde van voor laten gaan? A - 1 lesauto, 2 tram B - 1 tram, 2 lesauto Geen 36. Je wilt rechtdoor. Wat is de juiste volgorde van voor laten gaan? A - 1 lesauto, 2 rouwstoet B - 1 rouwstoet, 2 lesauto Geen 37. Wat is de juiste volgorde van voor laten gaan? A - 1 lesauto, 2 motor, 3 vrachtwagen B - 1 motor, 2 lesauto, 3 vrachtwagen. C - 1 lesauto, 2 vrachtwagen, 3 motor Geen 38. Wat is de juiste volgorde van voor laten gaan? A - 1 lesauto, 2 paard en wagen, 3 vrachtwagen B - 1 paard en wagen, 2 vrachtwagen, 3 lesauto C - 1 paard en wagen, 2 lesauto, 3 vrachtwagen Geen 39. Wat is de juiste volgorde van voor laten gaan? A - 1 lesauto, 2 fietser, 3 witte auto B - 1 lesauto, 2 witte auto, 3 fietser C - 1 fietser, 2 lesauto, 3 witte auto. Geen 40. Wat is de juiste volgorde van voor laten gaan? A - 1 zwarte auto, 2 voetganger, 3 lesauto B - 1 zwarte auto, 2 lesauto, 3 voetganger C - 1 voetganger, 2 zwarte auto, 3 lesauto Geen Heb je opmerkingen? We horen ze graag. Time's up